Hoe spreekt u écht iedereen aan?

Everyone is welcome. Foto: Katie Moum via Unsplash

Hoe spreekt u iedereen aan, zonder ongewild een etiket op te plakken of, erger, te schofferen? Starten doen we met een oefening, die u individueel of samen met uw collega's kunt doen.


De boodschap achter deze oefening? Vermeld een persoonskenmerk (zoals gender, leeftijd of afkomst) alleen als het relevant is. Doet het er eigenlijk niet toe? Laat het dan weg.

Gebruik een persoonskenmerk altijd als adjectief, niet als zelfstandig naamwoord. Reduceer iemand niet tot een van diens kenmerken wegens het gevaar op stereotypering en onderhuidse discriminatie.  

Zes richtlijnen

1. Communiceer genderbewust: gebruik woorden die niet uitsluitend mannelijk of vrouwelijk zijn

  • Het begrip gender verwijst naar het geheel van ideeën, sociale verwachtingen en maatschappelijke normen over mannelijkheid en vrouwelijkheid. Die opvattingen hebben invloed op onze houding en gedrag, op regels, gebruiken, taal en media, en op politieke en sociaaleconomische systemen. Genderopvattingen zijn cultuurgebonden. Ze variëren en evolueren doorheen tijd en ruimte. 
  • Gender(identiteit) is het sociale geslacht van iemand: voelt die zich man, vrouw of (geen van) beiden, of nog anders?
  • Sekse is het biologische geslacht van iemand.

Taal kent dus meer dan twee genders: in uw taalgebruik wil u iedereen begroeten, aanspreken en dus erkennen. Gelukkig zijn er heel wat genderinclusieve manieren om een persoon of een groep mensen aan te spreken;

  • Zonder persoonlijke aanspreking: beste of geachte (zonder verdere aanspreking).
  • Gebruik de voor- en/of achternaam: beste of geachte + voornaam en/of achternaam.
  • Spreek personen aan op hun hoedanigheid: beste of geachte + collega, lezer, deelnemer, studenten, aanwezigen, geïnteresseerde, geadresseerde …
  • Genderbewuste functietitels:  beste of geachte + professor, personeelsverantwoordelijke, directeur, medewerker ...

Goed om weten:

  • Leenwoorden en vreemde woorden, zoals adviseur en manager, worden meestal als inclusief ervaren.
  • Soms worden mannelijke benamingen gebruikt als neutrale vorm omdat een vrouwelijke vorm niet bestaat (minister, burgemeester), verouderd is, een andere betekenis heeft of een andere gevoelswaarde heeft.

Wilt u snel checken op stereotypering? Vervang dan de woorden 'vrouw' en 'man' door elkaar. Klinkt de zin nog logisch? Of gebruik de Gender Bias Calculator.

2. Stel de persoon centraal

Personen zijn altijd meer dan 'slim', 'dik', 'dun', 'jong', 'queer', 'wit,' etc. Wie we zijn als individu, wordt bepaald door heel veel verschillende aspecten (gender, leeftijd, nationaliteit, socio-economische achtergrond, religie, geaardheid, etc.). In onze taal willen we daar ook aandacht voor hebben.

Niemand valt samen met een van diens kenmerken of eigenschappen, pas dus altijd een intersectionele* blik toe. Maak van een eigenschap dus geen eigennaam:

  • Gehandicapte > persoon met een handicap
  • Homo > homoseksuele man
  • Blinden en slechtzienden > personen die blind en slechtziend zijn

* intersectionaliteit of kruispuntdenken: de Amerikaanse feministe Kimberlé Williams Crenshaw lanceerde het begrip in 1989. Deze term gaat uit van het feit dat er verschillende vormen van discriminatie en onderdrukking bestaan. Deze verschillende vormen kunnen vaak bij één persoon samenkomen (bijvoorbeeld lesbische vrouwen worden gediscrimineerd op hun seksualiteit en gender tegelijk). Een aparte aanpak per vorm van discriminatie helpt hier niet. We moeten oog hebben voor het volledige plaatje.

3. Noem geen personen, groepen, geografische plaatsen in ontkenning

In onze taal komt niet enkel ons eigen referentiekader, maar vaak ook de maatschappelijke norm tot uiting. Die norm is − tot nader order − heteronormatief, eurocentrisch en cisgender. Vandaar dat we onbewust vaak personen, groepen en plaatsen in ontkenning benoemen.

Sluit mensen en plaatsen in door te noemen wat ze wél zijn in plaats van wat ze niet zijn:

  • Niet-hetero > homoseksueel
  • Niet-wit > persoon van kleur, zwarte persoon
  • Niet-westers > benoem het specifieke continent of de specifieke plaats, bv. Azië of Bujumbura

4. Problematiseer geen personen, groepen, aandoeningen

In ons taalgebruik sluipt heel vaak framing binnen. Framing is het bewust of onbewust gebruiken van woorden die positieve of negatieve associaties oproepen. Enkele voorbeelden:

  • Vluchtelingencrisis > Wie bepaalt dat het een crisis is? Wat is er precies aan de hand?
  • Vluchtelingenproblematiek > Wat is het probleem? Voor wie is dat een probleem? Het aantal vluchtelingen? De vluchtelingen zelf? Het beleid? De oorzaak van de vlucht?
  • Deze persoon lijdt aan ADHD > Lijden veronderstelt pijn, een last. Is dat wel zo? 
  • Migrantenstromen of een tsunami aan vluchtelingen > Mensen zijn geen natuurverschijnselen. Deze abstracte manier van spreken werkt ontmenselijkend.

5. Vermijd validisme

Validisme betekent stigmatisering, marginalisering of discriminatie van iemand met een fysieke, geestelijke of verstandelijke functiebeperking, op grond van diens functionele of mentale status. Heel wat ingeburgerde uitspraken en zegswijzen geven hier uitdrukking aan:

  • Doe niet zo spastisch.
  • Oost-Indisch doof
  • Da's echt achterlijk. > belachelijk, absurd
  • Blinde vlekken > tekortkoming, zwakke plek, gebrek, lacune

6. Doorbreek kleinering, uitsluiting en seksisme

We bedienen ons vaak achteloos van taal, we zeggen maar wat. En we beseffen niet altijd dat wat we zeggen, kleinerend, uitsluitend of seksistisch is. Ook hier enkele voorbeelden:

  • Meisje voor een volwassen vrouw
  • Ze heeft haar eigen bedrijfje, in plaats van bedrijf.

Daarnaast is er ook zoiets als tone policing: mensen aanspreken op de manier waarop ze iets zeggen ('luid', 'intens', 'pittig'), en niet op de inhoud. Zo worden ze impliciet de mond gesnoerd. Enkele voorbeelden:

  • Je hoeft niet zo hysterisch te doen.
  • Wat ben je aanwezig.