Museumprofessionals voor de toekomst: het debat is geopend!

Museummedewerker aan het werk (c) Bart Van der Moeren / FAROOp 7 oktober 2009 organiseerde FARO een colloquium dat wilde verkennen of een nieuwe opleiding voor museumprofessionals in Vlaanderen wenselijk en haalbaar is. Naast heel wat voorbeelden van bestaande opleidingen, kwamen ook reflecties vanuit het werkveld aan bod. De dag eindigde met een levendig debat. U kunt de presentaties online bekijken, de hoofdpunten uit het debat vatten we graag even voor u samen.

Dit verslag wil de suggesties van verschillende deelnemers samenvatten aan de hand van een aantal vragen. Het laat (soms tegengestelde) visies aan het woord.

Wat is de relatie tussen theorie en praktijk bij het opleiden van museumprofessionals?

  • Het is noodzakelijk dat de opleiding is gebaseerd op onderzoek, is ingebed in een academische discipline en niet alleen wordt gegeven door docenten uit de praktijk. Er is nood aan de formulering van een onpartijdige visie op de rol van musea in de hedendaagse maatschappij.
  • Een universitaire opleiding moet niet zelf de praktijk geven, maar de studenten een ruime mogelijkheid tot stages bieden. Naar analogie met de opleiding tot geneesheer waar er academische ziekenhuizen bestaan, kunnen er misschien ook 'academische musea' ontstaan die praktijkkennis doorgeven.
  • In het buitenland zijn er vaak concrete samenwerkingsprojecten tussen grote musea en universiteiten, waarbij de musea thema’s voor onderzoek samenbrengen en ook geld voor projecten voorzien. Musea kunnen meer 'researchfaciliteiten' bieden aan onderzoekers. Dit zou ook in Vlaanderen mogelijk moeten zijn.
  • Naast het opleiden van jonge universitairen moeten er ook meer mogelijkheden komen voor de permanente vorming van museummedewerkers en dit op alle niveaus (zaalpersoneel, technische profielen…). Een paar suggesties hiervoor zijn:

    1) In plaats van occasionele workshops is er nood aan langere programma’s, bijvoorbeeld in samenwerking met FARO. Het steunpunt bereidt momenteel een opleiding voor een 'behoudsmedewerker roerend erfgoed' voor.

    2) Vergroten van de mobiliteit van de staf: door bijvoorbeeld een paar weken mee te draaien in een ander museum kunnen heel wat best practices worden doorgegeven. Dit zou zowel op Vlaams als op internationaal niveau moeten kunnen. Hiervoor moeten nog enkele juridische belemmeringen uit de weg geruimd worden.

Heeft het Vlaamse erfgoedveld nood aan een brede erfgoedopleiding met museologie als minor, of is het beter om een aparte, specifieke opleiding te organiseren?

  • Het grootste deel van de deelnemers opteerde voor een erfgoedbrede opleiding.
  • We merken in de praktijk dat erfgoedvelden naar elkaar toegroeien en dat er een nieuw type instelling ontstaat die verschillende functies samenbrengt. In die zin is het aangewezen om niet vanuit de klassieke 'vakjes' te denken.
  • Men mag het specifieke van een museum echter niet vergeten. De omgang met het driedimensionele object is een specifiek vak dat niet verloren mag gaan in een bredere erfgoedstroom.
  • Is een opleiding 'cultureel erfgoed' misschien te vaag om aantrekkelijk te zijn?
  • Als je alle erfgoedopleidingen (archieven, bibliotheken, musea) zou bundelen, dan loop je het risico conservatief over te komen, alsof musea enkel gericht zijn op het bewaren van het verleden en geen rol spelen in de hedendaagse maatschappij. Je verliest dan bovendien de musea die geen objecten hebben, want zij herkennen zich niet in de werkwijze van archieven en bibliotheken.

Is  Vlaanderen te klein voor een aparte opleiding museologie? Of, met andere woorden, moeten we internationaal samenwerken?

  • De meerderheid van het publiek antwoordde hier positief op, men pleit echter meteen ook voor een duidelijke balans tussen lokale en internationale perspectieven. Uiteindelijk fungeren veel musea in een lokale context en moeten ze ook lokaal kunnen denken.
  • Als klein land heb je twee mogelijkheden: of je blijft klein, of je gaat jezelf internationaal projecteren en aangeven dat de kennis die je in huis hebt ook internationaal bruikbaar is.
  • Vlaanderen moet de ambitie hebben om hier een initiatief te nemen. Het nieuwe Cultureel-erfgoeddecreet biedt mogelijkheden en het is zaak dit op de agenda van de onderwijsinstellingen te plaatsen.
  • Het gevoel leeft dat het geen zin heeft een aparte Reinwardtacademie in Vlaanderen te bouwen, een nauwe samenwerking met Amsterdam moet mogelijk zijn.
  • Internationale samenwerking kan vorm krijgen in een internationaal instituut, zoals in de vorm van een netwerk.
  • Een aparte en specifieke opleiding is niet nodig, het is beter om mensen met een verschillende achtergrond in een museum stage te laten lopen. Geen aparte vorming bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van educatieve pakketten voor musea, maar een nauwere samenwerking met de lerarenopleiding.

Welke inhoudelijke elementen spelen een rol bij het ontwikkelen van een masteropleiding rond museologie?

  • Het is belangrijk dat de opleiding interdisciplinair is. Daarom moeten we goed nadenken in welk kader deze opleiding zal opereren: in een departement kunstgeschiedenis (klassieke oplossing)? Of eerder in het kader van informatiewetenschappen, communicatie….?
  • Drie elementen zijn belangrijk in het opzetten van een dergelijke opleiding: inhoud, managementsvaardigheden en concrete omgang met objecten (transport, klimaat…). Wat het managementsgedeelte betreft, is het niet de bedoeling om volledig in termen van economische winst te gaan spreken. Het culturele product heeft immers een aparte en andere status dan een economisch product.
  • De praktische kant van het omgaan met objecten is zeer belangrijk en moet zeker in de opleiding van museumprofessionals aan bod komen. Toekomstige  tentoonstellingsmakers zouden bijvoorbeeld goed op de hoogte moeten zijn van logistieke aangelegenheden en zich meer bewust moeten zijn van de mogelijkheden en beperkingen op het vlak van restauratie, transport en dergelijke.
  • Spanningsvelden meenemen: museologie-museummanagement, onderzoek-onderwijs, publiek-collectie
  • Ruime aandacht besteden aan de geschiedenis van musea en tentoonstellingen.
  • De stage moet voldoende lang zijn: drie tot zes maanden in plaats van een paar weken zoals nu het geval is.
  • De opleiding moet oog hebben voor alle soorten musea en zeker niet alleen voor kunstmusea.
Jacqueline van Leeuwen
Erfgoedgeleerden
Conferentie