Superdiversiteit, hybride diversiteit … wat betekenen deze buzzwoorden?

Sommigen spreken van superdiversiteit of hybride diversiteit om de complexiteit aan diversiteit in de 21e eeuw weer te geven. Maar hoe worden de termen geïnterpreteerd? En wat kunnen ze betekenen voor cultureel-erfgoedorganisaties?

De term ‘superdiversiteit’ dook voor het eerst op in 2007 naar aanleiding van een onderzoek over diversiteit in Londen door Steven Vertovec. Hij gebruikte de term om de complexe diversiteit van de Londense inwoners weer te geven. De term werd al snel ook in andere onderzoeken geïntroduceerd en toegepast, zoals in de analyses en publicaties van Maurice Crul, Jan Blommaert, Ico Maly, Joachim Ben Yakoub, Dirk Geldof en vele anderen. Het gaat om een realiteit die niet (meer) te negeren is.

Superdiversiteit markeert een era waarin oude dimensies van diversiteit als identificeerbare migratiestromen en gemeenschappen niet meer opgaan. De 20e eeuw liet zich nog kenmerken door herkenbare patronen van arbeidsmigratie zoals die van Polen, Italianen, Spanjaarden, Grieken, Marokkanen, Turken of migratiegolven die op gang kwamen na de Koude Oorlog of naar aanleiding van conflicten wereldwijd. Snel werd duidelijk dat de diversiteit aan herkomstlanden niet alleen steeg, maar dat migratiestromen ook constant in beweging waren en dat de diversiteit binnenin groepen ook toenam.

Superdiversiteit laat zich dan vatten als een situatie van constant bewegende migrantengroepen, gevarieerd naar samenstelling, herkomst, bezit van cultureel kapitaal en staat van welzijn. Meertaligheid is troef, net als transnationale relaties. Deze situatie is bovendien telkens tijdelijk en constant in beweging. De vraag of het niet louter een uitdaging is voor de grote steden, is tekenend. Het antwoord is neen. Uiteraard manifesteert deze superdiversiteit zich in de grotere steden wereldwijd, zoals New York, Londen, Parijs, maar ook Brussel, Antwerpen en Gent. Maar ook in grotere gemeenten zal superdiversiteit binnen afzienbare tijd een realiteit zijn. En zelfs in kleinere gemeenten is de evolutie ook al voelbaar. Hoe kunnen we hier snel en adequaat op inspelen door anders te kijken, denken en doen? De vraag dringt.

We geven daarom graag enkele aanknopingspunten gebaseerd op de talrijke onderzoeken en publicaties.

  • Maatschappelijk succesvolle tweede generatie jongeren zijn de sleutel
    Waar tweede generatie jongeren kansen krijgen in het onderwijs en gelijkwaardig worden behandeld, ontstaat een emancipatiebeweging naar jongere generaties. Deze succesvolle tweede generatie jongeren onderscheiden zich in progressieve opvattingen over maatschappelijke onderwerpen.
     
  • Iedereen is straks een minderheid
    Steden en gemeenten veranderen sneller dan in het verleden. We krijgen een grotere verscheidenheid aan nationaliteiten, maar ook aan culturele, etnische en religieuze uitingen. Diversiteit wordt de nieuwe norm.
     
  • Met welke identiteit kan iedereen deelnemen aan de samenleving?
    Oude stempels als migrant of autochtoon doen het niet meer. Identiteiten afbakenen wordt steeds moeilijker. Kansen liggen er bij de omgeving. Uit onderzoek blijkt dat hoe hoger de opleiding, hoe meer men zich identificeert met de nationale en stedelijke identiteit. Niet-werkende vrouwen en werklozen blijken zich hier het minste mee te identificeren.
     
  • Het onderwijsbeleid kan een verschil maken
    Kansen liggen er onder andere bij: het snel aanleren van Nederlands als tweede taal om een vroege en goede schoolstart te maken en het uitstellen van studiekeuzes. In Zweden stromen zesmaal en in Frankrijk zevenmaal meer Turkse tweede generatie jongeren door naar het hoger onderwijs dan in Duitsland of Oostenrijk. Dat komt in Frankrijk onder andere omdat kinderen vanaf 2 of 3 jaar hele dagen naar de kleuterschool gaan. In Duitsland en Oostenrijk echter spreken jonge kinderen nog onvoldoende Duits, gaan halve dagen naar school en staan voor een vroege studiekeuze. Ook in België blijkt het watervalsysteem voor een lage doorstroom naar het hoger onderwijs verantwoordelijk.
     
  • Arbeid en sociale mobiliteit
    Een hoger gezinsinkomen, een kwalitatief opleidingscurriculum en betaalbare kinderopvang geven aanleiding tot een betere sociale en arbeidsmarktpositie. Daarbij komt dat de positie van de moeder bepalend is voor de opwaartse mobiliteit (hoger gezinsinkomen, wonen buiten etnische ghetto’s, kinderen gaan naar gemengde scholen).
     
  • Interetnische contacten op school, het werk en in de vrijetijd zijn essentieel voor sociale cohesie.
    Burgers krijgen zo de kans om ideeën en meningen uit te wisselen en oppervlakkige beelden bij te stellen. Dat zorgt voor een nieuwe hybride cultuur. Jongeren zonder gemengde vriendenkring, conservatief religieuze jongeren of vroegtijdige schoolverlaters zouden zich meer terugtrekken binnen eigen groepen. ‘Civic friendschip’ is volgens filosofe Martha Nussbaum het breekijzer om etnische scheidslijnen te beslechten.


Wie meer wil lezen of leren kan de publicaties van bovenvermelde auteurs raadplegen.

Atlas Antwerpen organiseert vanaf 21 mei de reeks 'Dwarsdenkers' waarbij een spraakmakende stem uit het publieke debat de superdiverse samenleving tegen het licht houdt. Op 21 mei is Abdelkader Benali te gast, op 4 juni Yves Desmet en op 25 juni Sihame El Kaouakibi.

Ook binnen het traject Musea in Dialoog is superdiversiteit een van de grondvesten. Meer informatie vindt u in het webdossier

Katrijn Dhamers