Sport voor allen!?

Rond 1850 waaide het fenomeen ‘georganiseerde sport’ vanuit Engeland naar ons land over. Overal waar Britse handelslui, militairen of studenten neerstreken, stimuleerden ze de oprichting van sportclubs. De adel en de bourgeoisie waren weg van deze nieuwigheid. Sport, zo dacht men in hoge kringen, staalt de spieren en brengt moed, doorzetting, zin voor competitie, kameraadschap, fair-play… bij. Sport was dus een perfecte voorbereiding op leidinggevende functies. Bovendien waren sportclubs uitgelezen rendez-vousplaatsen voor rijkelui. Want alleen zij kenden de luxe van vrije tijd en alleen zij waren in staat om duur sportmateriaal en hoge lidgelden te betalen.
Kortom, terwijl de gewone man dag in dag uit zwoegde om aan de kost te komen, bracht de betere klasse zijn vrije tijd door in ‘sjieke’ Franstalige of Engelstalige sportclubs. Geen wonder dat deze clubs voor het eerst verschenen in grote steden of in mondaine vakantie- en kuuroorden zoals Oostende en Spa. 

Wereldoorlog I schudde de wereld door elkaar en deed het verschil in rang en stand vervagen. Dankzij de invoering van de achturenwerkdag (1921) en de ‘congé payé’ (1936), was vrije tijd niet langer een voorrecht van de hoge klasse. Daardoor kwam ook sport steeds meer in het bereik van de gewone man. Eerst nog om naar te kijken zoals in de nieuwe velodrooms, voetbalstadia of sportpaleizen, maar nadien ook om zelf te doen. Wielrennen bijvoorbeeld in de Stoempersclub of in de véloclub Rap zyn wint of zwemmen in Hofstade-Bains, een recreatiedomein dat vanaf 1933 uitgroeide tot een populair recreatieoord.

Voor de echte doorbraak van de sport was het echter wachten tot de ‘golden sixties’. De vijfdagenweek (1964), de stijgende levensstandaard, de technologische vooruitgang en de uitvinding van goedkope kunststoffen droegen hun steentje bij tot de democratisering van de sport. Bovendien raakte de overheid steeds meer overtuigd van het belang van sport voor het algemeen welzijn van de mens. Om zoveel mogelijk mensen in beweging te krijgen lanceerde de Raad van Europa in 1966 het beginsel ‘Sport voor Allen’. Hiermee benadrukte men het recht van ‘iedereen’ om aan Sport te doen, ongeacht leeftijd geslacht en financiële middelen. In Vlaanderen kreeg de ‘Sport voor Allen’-idee vorm dankzij de oprichting van het BLOSO in 1969. Sportbiënale I (1970), Sportiva (1971) en Sportbiënale II (1972) waren de eerste in een reeks grootschalige sportpromotiecampagnes. Parallel met deze sensibilisatiecampagnes werd tussen 1968 en 1978 tal van nieuwe sporthallen en zwembaden gebouwd . ‘Sport voor Allen‘ en ‘recreatiesport’ werden de toverwoorden om iedereen over de streep te halen.

De tijdelijke tentoonstelling: ‘40 jaar Sport voor Allen’ illustreert hoe de overheid vanaf 1970 de ‘Sport voor Allen‘-gedachte aan de ‘gewone’ man en vrouw trachtte te brengen. ’40 jaar Sport voor Allen’ is te bekijken van 1 april tot en met 1 mei 2011 in het Sportimonium.

Afbeelding:
- Affiche 'Er zijn zoveel manieren om gezond te blijven... als we maar in beweging blijven' 
(c) Sportimonium

- Affiche Panne les bains, Tennis is sport voor allen (c) Sportimonium

 

 

Vrije tags
vrije tijd
Armoe troef
Erfgoeddag 2011
sport