26 september | Europese Dag van de Talen (5): panta rhei - poepgelei

affiche Luikse stroopOm het ons mogelijk te maken over de wereld rondom ons, die voortdurend verandert, te kunnen communiceren, moet ook onze taal voortdurend in verandering zijn. Het gemakkelijkst valt ons dat op bij de nieuwe woorden of betekenisuitbreidingen die bijna dagelijks ontstaan. Het verdwijnen van woorden en het veranderen van woordbetekenissen zijn doorgaans trager verlopende processen, die pas na langere tijd merkbaar worden.

In de nooit aflatende stroom nieuwe woorden (neologismen) zijn er soms blijvers en  vaker eendagsvliegen, die snel weer vergeten zijn. Weet u waar uw 'oeps-gebied' ligt, of u een 'dieselprofiel' heeft en of u voor een 'blijfbonus' in aanmerking komt? Indien u deze nieuwe begrippen nog niet kent, neem dan eens een kijkje op de website van de Taaltelefoon van de Vlaamse Gemeenschap, daar worden nieuwe woorden keurig opgelijst en verklaard. Als u even grasduint, wordt snel duidelijk dat het niet allemaal blijvers zijn. Zo vermeldt de toelichting bij het woord 'E-ik' uit 2004 dat alle Belgen tegen 2009 zoiets zouden moeten hebben. We hebben die nieuwe identiteitskaart met chip nu allemaal, maar geen mens noemt dat zijn E-ik. Ook de Taalbank, een weblog over taalverandering van Toon den Boon, de Nederlandse hoofdredacteur bij Van Dale - zou hij wel eens patat eten?- bevat plezante informatie over nieuwe woorden. De rubriektitel 'Meeburgerwoordenboek' vind ik persoonlijk bijvoorbeeld een woord dat we absoluut in Van Dale moeten zien te krijgen; zoals ook houwtouw, overigens.

Tegenover de dagelijkse aangroei van onze woordenschat staan ook woorden die zachtjesaan wegdeemsteren uit het taalgebruik en na verloop van tijd enkel nog als hun eigen in memoriam in het woordenboek vermeld staan. Heeft u ooit al het woord 'saffiaantje' gehoord of gelezen, laat staan zelf gebruikt? Toch is/was het ooit de benaming voor een sigaar. Het is afgeleid van saffiaan(leder) (waarmee sigarenkokers eertijds bekleed werden), dat via het Engelse en Duitse saffian en het Russische safyan op het Perzische sätiyān (geitenleder) teruggaat. Dat Perzische woord verwijst uiteindelijk naar de Turkse stad Saffi, die bekend stond voor haar leerlooierijen, waar zeer fijn leer van bokke- en geitevellen werd gemaakt. Vandaar ook het synoniem marokijnleer en de Franse aanduiding maroquinerie voor lederwaren. Reizen met woorden, het is niet moeilijk. Nog even terug naar het saffiaantje. Toen in het midden van de vorige eeuw tergend trage zelfdoding door roken helemaal in was, kreeg het saffiaantje in een hippere verkleinvorm een tweede leven in Nederland als een 'saffie'. Dat is nog altijd een synoniem voor een shagje of een sjekkie: een eigenhandig gerold sigaretje. Dat echter ook dit woord op termijn gedoemd is om op non-actief gezet te worden, ligt in de aard van de zaak.

In de titel van dit blogbericht staat een woord dat misschien meer om esthetische redenen gedoemd is om in onbruik te raken: 'poepgelei'. Dat is voor Antwerpenaren (metropool en provincie) een heel alledaagse dialectaanduiding voor perenstroop. Ze smeren dat dus op hun boterham. Misschien moet u het woord horen om dat te geloven. De etymologie van poepgelei is – voor mij althans – een raadsel. Het staat niet in het Woordenboek der Nederlandse Taal (WNT) en dat is met zijn 43 kloeke delen toch het grootste woordenboek ter wereld. Toen het in 2001 eindelijk klaar was, hadden vijf generaties redacteurs er gedurende anderhalve eeuw aan gewerkt om alle woorden die tussen 1500 en 1976 in het Nederlandse taalgebied gebruikt worden of werden op te tekenen en uitvoerig te beschrijven en verklaren. Alle woorden? Neen dus: poepgelei staat er niet in. De Sinjoren zullen daar misschien blij om zijn. Maar tegelijk weten ook zij niet waar hun woord vandaan komt. Als ik mij ter afsluiting van deze blogreeks naar aanleiding van de Europese Dag van de Talen een gokje mag permitteren, dan zou dat poep- zoveel kunnen betekenen als minderwaardig, van mindere kwaliteit. Dat slaat dan zeker niet op de stroop zelf – een artisanaal topproduct uit Zuid-Limburg en het Land van Herve -, maar op de vruchten die ervoor gebruikt konden worden. Vermits stroop gestookt wordt van het sap van de peren (en appelen en dadels) konden daarbij eertijds de gekneusde, al wat beurse vruchten verwerkt worden. Dit in tegenstelling tot de confituur, waar het vruchtvlees helemaal voor gebruikt wordt. ’t Is niet meer dan een gissing, gebaseerd op het feit dat het WNT wel de Zuidnederlandse dialectwoorden poepgaai, poepkul, poepvent en poepzat vermeldt, waarin het eerste deel telkens die versterkende negatieve betekenis heeft. Poepgelei als alledaagse kost tegenover vruchtenconfituur met een gouden randje? In de noordoostelijke dialecten van ons taalgebied kennen ze ook poepel voor een mislukking en poepelarij voor gezwets. Als ik fout gegokt heb, dan eindigen we maar in die sfeer.

Rob Belemans