Brandhaspel, kleine blusmiddelen en signalisatie. Foto: Provincie Limburg, fotograaf: Tine Hermans

Als er ondanks de strakke preventie toch brand uitbreekt, komt het aan op een snelle interventie van de brandweer en de effectiviteit van blusinstallaties om de schade te beperken. De keuze van de juiste blusmiddelen en -systemen is niet eenvoudig. Het is belangrijk hun voor- en nadelen te kennen. Hier vindt u een overzicht van de mogelijkheden. 

Brandblussers

Brandblussers zijn niet alleen lelijke rode cilinders aan de muur, ze zijn ook levensreddende instrumenten. Gelukkig heeft u ze niet al te vaak nodig, maar als het zover is, dan zijn ze in 80% van de gevallen effectief. Dat blijkt uit cijfers van de FIA (Fire Industry Association). In 75% van de gevallen waar een draagbare brandblusser werd ingezet, is geen interventie van de brandweer nodig. Al moet de brandweer toch ter plaatse komen voor een nacontrole en om de oorzaak van de brand te achterhalen. 

Draagbare brandblussers zijn niet zoals sprinklers of gasblussystemen; ze hebben een operator nodig. Daarom is training in het gebruik van de brandblussers die u in huis haalt, een absolute must. Bovenop een jaarlijkse onderhoudsbeurt, liefst volgens de norm uitgevoerd. Dat zijn allemaal wettelijke verplichtingen, te voorzien door de werkgever.

Wat de wet niet zegt is wèlke brandblusser waar moet worden ingezet. Dat is dan ook de moeilijkste oefening. Als u advies hierover wilt, kunt u terecht bij uw preventieadviseur of de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk. Een extra afweging in een erfgoedcontext is hoeveel (extra) schade een brandblusser inhoudt voor het aanwezige erfgoed.

Wat volgt, zijn enkele basisbegrippen. 

Brandklassen

Brandstoffen worden in vijf groepen verdeeld. Op die manier kan van een blusmiddel worden bepaald voor welk ‘risico’ het is geschikt. 

Brandklasse A. Foto: Kǿlumbus via Wikimedia Commons, publiek domein
Brandklasse B. Foto: Kǿlumbus via Wikimedia Commons, publiek domein
Brandklasse C. Foto: Kǿlumbus via Wikimedia Commons, publiek domein
Brandklasse D. Foto: Kǿlumbus via Wikimedia Commons, publiek domein
Brandklasse F. Foto: Kǿlumbus via Wikimedia Commons, publiek domein

A. Vaste brandstoffen, zoals hout, papier, plastic, etc. Ook: meubilair, kantoorbenodigdheden of apparaten. 

B. Vloeistoffen, zoals benzine, solventen en andere chemicaliën. Deze komen voor in een technische ruimte of atelier.

C. Gassen, en meer bepaald brandbare gassen zoals aardgas of gas uit cilinders. Gebruikt voor bijvoorbeeld bunsenbranders. 

D. Metalen (natrium, kalium, magnesium, titanium, ...). Deze komen voor in ateliers of in de constructie van technologische materialen.

F. Vet- of frituurbranden. Komen voor in keukens, denk aan ‘vlam in de pan’ of een brandende friteuse. 

Rating

De rating op een brandblusser is zijn score tijdens de blustest. Hoe hoger de rating, hoe krachtiger de brandblusser. De score wordt gegeven op de brandklassen waar het blustoestel voor geschikt is. 

  • Bij de brandklasse A bijvoorbeeld, krijgt de blusser een score van 13A, 27A of 43A. Dat komt overeen met het blussen van een gestandaardiseerd houtstaketsel van 1,3m, 2,7m of 4,3m lengte.
  • Hetzelfde voor een brandklasse B: 55B is een gestandaardiseerde pan met 55l vloeistof, 144B is 144l vloeistof en tenslotte 233B voor 233l vloeistof. 
  • Brandklassen C en D hebben geen score als dusdanig. Het gaat hier dus over wel of niet kunnen blussen, niet over de grootte van de brand.
  • Brandklasse F: een score van 40F of 70F betreft een frituurpan van 40l of 70l.

Er zijn grote verschillen en niet alle brandblussers hebben dezelfde bluskracht. Probeer dus niet op de grootte van de brandblusser af te gaan (in kg of liter) maar vooral de rating te vergelijken.

Type blusmiddel

Brandblussers worden ingedeeld volgens het blusmiddel dat ze bevatten.

Waterblussers
Meteen het oudste type blusser. Een waterblusser is niet erg efficiënt en kan een risico betekenen bij gebruik op elektrische apparaten. Dat is de reden waarom hij in België niet meer te vinden is.

Poederblussers
Dit type brandblusser heeft een tweetal voordelen, maar ook een groot nadeel: 

  • Ze kunnen gebruikt worden op zowel A-, B- als C-branden. Het zijn daarmee dus de enige blussers die werken op gasbranden (klasse C).
  • Bluspoeder is zeer effectief, het heeft een hoge ‘rating’.
  • Het grote minpunt is de schade achteraf. Bluspoeder is een extreem fijn poeder dat overal in en tussen kruipt. Het is moeilijk schoon te maken. Het bluspoeder bestaat uit een zout, dat op gevoelige materialen zoals metalen en elektronica corrosie veroorzaakt. Het is dus voornamelijk geschikt voor buiten en voor industriële risico’s, en niet voor erfgoed!

Schuimblussers
De schuimblusser is gevuld met water en een filmvormend schuimmiddel. Het schuimmiddel maakt het water efficiënter, het verhoogt dus de bluskracht. Daarbij komt dat het middel de oppervlaktespanning van het water breekt en dat water dus beter in de vaste brandstof kan dringen. Het maakt het ineens ook geschikt om vloeistofbranden mee te blussen, want schuim blijft op de vloeistof liggen. Tevens vormt het een film om herontbranding te voorkomen. Let voor erfgoed wel op de zuurtegraad van het schuim, die varieert van 6 tot 8. De blusser F500ea is pH-neutraal (pH van 7). 

CO2-blustoestellen
Dit type blusser is gevuld met koolstofdioxide, het gas wat limonade bruisend maakt. Het verdringt de zuurstof en dooft zo een brand. Voordeel: het is een schoon blusmiddel. Nadeel is echter dat het een beperkte bluskracht heeft en gevaarlijk is bij gebruik in kleine ruimten – omdat het de zuurstof verdringt. Het is niet geschikt voor keukenbranden. Het is ook een drukcilinder, die op ongeveer 60bar is gevuld. 

Watermistblussers 

Blustoestel watermist. Foto: © Johnson Controls

Dit type blusser is niet nieuw, maar wordt in België maar weinig toegepast. In bepaalde gevallen is het nochtans een goed blusmiddel.

Het is in principe een waterblusser, maar het water wordt in heel kleine druppels verneveld. Bij verdamping nemen deze druppels heel veel warmte op en blussen ze de brand. Daarna wordt de brandstof afgekoeld om herontbranding te voorkomen.

Nadeel is dat de bluskracht niet even hoog is als bij poeder of schuim. Voordeel is dat het amper residu (water) achterlaat en breed inzetbaar is, trouwens ook tegen zuuraanvallen.

F-klasse blussers
Deze blusser bevat een schuimmiddel dat bijzonder geschikt is voor keukenbranden. Soms combineren ze ook brandklassen A en B, maar meestal met een lagere rating dan een gewone A/B-schuimblusser.

F500ea-blussers

Blustoestel F500. Foto: © Johnson Controls

Dit toestel bevat water met een speciaal, niet-schuimend, pH-neutraal blusconcentraat.

Het heeft twee effecten: enerzijds verlaagt F500ea de oppervlaktespanning van een water, waardoor het beter in de brandstof dringt. Anders verlaagt F500ea de verdampingstemperatuur van het bluswater, waardoor het sneller verdampt en dus meer energie aan de brand onttrekt.

Ten slotte voorkomt het residu (de droge stof die achterblijft) herontbranding. Deze toestellen worden gebruikt bij onder meer plastic- en rubberbranden en zijn bijzonder geschikt voor accubranden (Li-Ion of LiPo).

Een overzicht vindt u in deze tabel met de verschillende types brandblussers, hun voor- en nadelen:

Tabel met de verschillende types brandblussers, hun voor- en nadelen


Er bestaan nog meer types brandblussers, maar die worden hier niet behandeld, aangezien ze niet in de cultureel-erfgoedsector van toepassing zijn.

Brandblussers (behalve CO2) bestaan tot slot elk in twee versies, afhankelijk van de manier waarop ze hun druk (drijfgas) stockeren. Dat drijfgas is doorgaans stikstof en dient om het blusmiddel uit de cilinder te persen.

  • Sommige toestellen zijn tegenwoordig ‘permanent onder druk’, dat betekent dat de cilinder en de kop constant onder druk staan omdat het drijfgas er bij productie wordt ingespoten. Dit procedé laat niet toe om het blusmiddel en de binnenkant van de cilinder te inspecteren tijdens het onderhoud. Deze toestellen zijn dus ook sneller aan vervanging toe.
  • Het andere type heeft een patroon met drijfgas, dat wordt doorprikt door de knop in te drukken. Deze blusser wordt bij onderhoud aan de binnenkant geïnspecteerd. Ook het blusmiddel wordt gecontroleerd. Een eventueel lek in het ventiel heeft dan ook weinig invloed. 

Keuring van de brandblussers

Wanneer u onderhoud laat uitvoeren, controleer dan goed dat dat ook gebeurt volgens de norm (en de voorschriften van de fabrikant). Wat houdt een nazicht wel of niet in? De norm NBN S21-050 beschrijft duidelijk welke stappen moeten doorlopen worden. Bedrijven die de norm toepassen worden op hun beurt gecontroleerd door een geaccrediteerde inspectiedienst, veelal Apragaz.

De controle volgens de norm houdt onder andere in:

  • Dat de brandblusser wordt gedemonteerd, zodat de binnenkant en het blusmiddel kunnen worden gecontroleerd.
  • Ook het drukpatroon wordt losgemaakt en gewogen.
  • Het inslagmechanisme wordt gecontroleerd op goede werking.
  • De rubberslang wordt geïnspecteerd.
  • Het poeder wordt los geschud.
  • Een CO2-toestel wordt gewogen zonder slang, de kraan wordt getest met een dop op de slangaansluiting, de cilinder wordt gecontroleerd op roest, …
  • De technicus laat een rapport achter, op papier of elektronisch.
  • Ieder toestel wordt voorzien van een officiële keuringssticker met de datum, de identificatie van de technieker, de norm, de naam van het bedrijf en het goedkeuringsnummer van dat bedrijf.

U begrijpt nu dat een nazicht makkelijk 10 minuten per toestel kan betekenen. Er zijn ook gelijkaardige systemen voor het onderhoud van uw haspels, gasblussystemen, sprinklersystemen, veiligheidsverlichting, branddetectie, … Neem bij twijfel contact op met de fabrikant van het systeem.

Leg het gebruik van deze norm vast in het contract met een uitvoerder en let erop dat die ook effectief worden uitgevoerd.

Gebruiksaanwijzing

Wees niet bang om een brandblusser vast te nemen en ernaar te kijken, het etiket goed te lezen en vragen te stellen aan de leverancier. Ook is het aangewezen om geen tien verschillende modellen in huis te hebben.

Onderstaande filmpjes geven u een beeld hoe u de blusser moet gebruiken. 


 

Sprinklers

Sprinklers bestaan al bijna 150 jaar. Ze werden uitgevonden door Henry Parmelee uit vrees voor een brand in zijn eigen pianofabriek. Later werd het concept door Frederick Grinnel verbeterd tot de sprinkler die we nu nog kennen.

  • Sprinklers zijn bedoeld om een brand in een gebouw te controleren (uitbreiding te voorkomen) en dodelijke rookgassen neer te slaan. Hierdoor beperken ze de schade aan uw eigendommen en voorkomen ze slachtoffers.
  • Sprinklers zijn bevestigd aan of ingebouwd in het plafond van de te beschermen ruimten. Ze worden geactiveerd door de hitte van een brand (meestal 68°C). In films is vaak te zien dat bij een brand alle sprinklers in het gebouw activeren. Dat is natuurlijk niet de realiteit. Enkel de sprinklers het dichtst bij de brand activeren, dat zijn er in de regel maar één of twee.
  • Naast het redden van levens hebben ze nog een aantal voordelen. Oppervlaktebeperkingen en de eisen voor compartimentering zijn minder streng wanneer in sprinklers wordt voorzien. Dat laat toe om storende of dure muren en deuren weg te laten uit het ontwerp. Bovendien kan de architect kiezen voor onzichtbare sprinklers (zogenaamd concealed sprinklers) die achter een plaatje zitten en pas tevoorschijn komen bij brand.
  • Om waterschade te voorkomen kunt u bij sprinklers een dubbele veiligheid of een interlocksysteem inlassen. Dat systeem laat toe met droge leidingen te werken. Wanneer er dan iemand door een leiding zou boren, komt er geen water uit; ook het kapot slaan van een sprinklerkop veroorzaakt geen lek omdat het water op kelderniveau wordt tegengehouden. Om te activeren moet het brandalarm eerst rook detecteren. Dan pas wordt de klep in de kelder geopend en loopt er water naar de sprinklers. Pas wanneer een sprinkler ook echt aan hitte wordt blootgesteld, knapt die en komt er water vrij. U hebt dus zowel rook als vuur nodig voordat er water aan te pas komt.

Watermistsystemen

  • Het verschil tussen watermist en een traditionele sprinkler is de grootte van de druppel, niets anders. In tegenstelling tot wat veel mensen denken is het niet de druk (waterdruk) die doorslaggevend is. Watermistsystemen bestaan zowel in hoge- als lagedruksystemen, zolang de druppels maar kleiner zijn dan een millimeter. Doordat de druppels kleiner zijn verdampen ze beter, en dat maakt het water efficiënter. Dat betekent dat er met minder water geblust wordt.
  • Wat zijn de voordelen? Doordat er minder water wordt gebruikt en het water meer verdampt, is de waterschade nog kleiner. Bijgevolg hebt u ook minder waterreserve nodig en dunnere leidingen. Dit kan goed van pas komen wanneer u systemen in bestaande of zelfs heel oude gebouwen wil installeren.
  • Gewone sprinklersystemen en watermistsystemen hebben doorgaans dezelfde opbouw. Een pomp (elektrisch of op diesel) voert de waterdruk op, kleppen verdelen het gebouw in zones en van de kleppen lopen leidingen naar de sprinklerkoppen. In vele gevallen is een buffertank nodig om problemen met debiet in de watervoorziening op te vangen.
  • Sprinklerkoppen kunnen zoals eerder gezegd ook onzichtbaar zijn doordat ze achter een plaatje zitten. Dat plaatje kan, net als sprinklerkoppen; ook in vele kleuren worden besteld. Er bestaan ook sprinklerkoppen die aan de zijwand worden gemonteerd in plaats van aan het plafond.
Assortiment sprinklers. Foto: © Johnson Controls
Design sprinkler. Foto: © Johnson Controls
Design sprinklers. Foto: © Johnson Controls
Hogedruk watermistsprinkler. Foto: © Johnson Controls
Sprinkler lagedruk watermist. Foto: © Johnson Controls
Vergelijking tussen hogedruk en lagedruk watermist. Foto: © Johnson Controls

Clean agents / gasblussystemen

Wanneer een ruimte een bijzonder risico vormt voor de rest van het gebouw en de inboedel, kunt u deze ruimte beschermen met een gasblussysteem. Denk bv. aan een technische ruimte die niet is uitgerust met sprinklers of watermistsprinklers. Voorbeelden zijn het stooklokaal, het lokaal van de omvormers of een ruimte waar batterijen staan. 

  • Een gasblussysteem zal bij de detectie van brand onmiddellijk ingrijpen en de brand blussen. Met uitzondering van wat opvliegend stof wordt daarbij geen schade veroorzaakt. Daarom noemt men dergelijke systemen ook ‘clean agents’. Ze worden door de NFPA (National Fire Protection Association) gedefinieerd als blusmiddelen die niet elektrisch geleiden en bij verdamping geen residu achterlaten. 
  • Wanneer een brand gedetecteerd wordt, wordt een signaal doorgegeven aan een centrale. Dat veroorzaakt een brandalarm. Meestal wordt gewerkt met rookdetectie, zoals een traditionele branddetectiecentrale. Maar ook andere detectoren kunnen worden gebruikt om het systeem meer of minder gevoelig te maken.
  • Wanneer een tweede detector wordt geactiveerd, dan weet de centrale zeker dat er een brand is. Op dat moment wordt het gasblussysteem elektrisch geactiveerd, zonder dat iemand moet tussenkomen, 24 uur per dag, het hele jaar door. Het systeem wordt zo ontworpen dat het ook bij stroomuitval nog een weekendje kan doorgaan.
  • Alle gasblussystemen werken volgens hetzelfde principe: het blusgas zit opgeslagen in een of meerdere drukcilinders - grote brandblussers - die bij activering het blusgas lozen. Dat gaat via een leiding die aftakt naar een of meerdere sproeiers, naargelang de situatie. Wat wel kan verschillen is het gekozen gas en de druk van het systeem. 

Blusgassen

Gasblussysteem met inert gas. Foto: © Johnson Controls
Spuitkop met NOVEC. Foto: © Johnson Controls
  • Inerte gassen: mengsels van argon en stikstof in verschillende verhoudingen, met al dan niet een kleine hoeveelheid koolstofdioxide. Ze worden vaak bij hun code genoemd. Bv: IG gevolgd door een getal, wat het mengsel aangeeft: IG01, IG55, IG541 of IG100. Soms krijgen ze ook een merknaam zoals ‘Inergen’ of ‘Argonite’. Maar ze zijn in principe allemaal gelijkwaardig en hebben dezelfde werking: zuurstof verdringen. Net voldoende om de brand te blussen, maar niet genoeg om iemand te doen stikken. 
     
  • Koolstofdioxide: dit gas maakt ook limonade bruisend. Het is op zich ongevaarlijk, maar in grote hoeveelheden kan het verstikkend werken. De hoeveelheden die nodig zijn om een brand te blussen zijn gevaarlijk, waardoor dit gas niet niet geschikt is voor ruimten waar mensen aanwezig kunnen zijn. Als u zo’n systeem in huis hebt, kunt u beter overwegen het te vervangen. Het blusmechanisme achter CO2 is vanzelfsprekend ook zuurstofverdringing.
     
  • 3M NOVEC 1230 of FK-5-1-12: 3M is het enige bedrijf dat deze stof produceert. Het is trouwens niet echt een gas, maar een vloeistof. Maar omdat het bij de sproeikop onmiddellijk verdampt, hoort het bij de blusgassen. Het is momenteel het enige F-gas geschikt voor blussing dat geen broeikasgaseffect heeft. Het werkt door hitteopname, onttrekken van energie aan de brand. 
  • Gefluoreerde broeikasgassen: deze chemische gassen hebben een negatieve invloed op het klimaat en worden in Europa uitgefaseerd. Deze stoffen worden nog steeds gecommercialiseerd, er is dus enige voorzichtigheid geboden. Er bestaat ook een kans dat u zo’n systeem al in huis hebt. De gassen worden vaak aangegeven met een code die begint met HFC of FE, of onder merknamen als FM200, Ecaro ... Ook deze gassen werken door hitteopname of negatieve katalyse. 
     
  • Ten slotte is er nog Halon. Dit blusgas is al lange tijd verboden vanwege zijn effect op de ozonlaag. U zou het niet meer mogen tegenkomen, laat staan aangeboden krijgen. Het wordt niet meer geproduceerd en het nog beschikbare gas wordt voorbehouden voor militaire toepassingen, de luchtvaart en de nucleaire sector. 

Druk, overdruk en onderdruk

Het spreekt voor zich dat blusgascilinders beschouwd moeten worden als drukvaten. Maar er zijn verschillende categorieën. Chemische gassen zoals NOVEC worden aan een lagere druk opgeslagen dan inerte gassen. Dat is doorgaans 25 à 50 bar. Inerte gassen daarentegen worden meestal aan 200 of 300 bar opgeslagen. Dat betekent dat het leidingwerk duurder is, maar er kunnen wel langere afstanden worden afgelegd of verschillende verdiepingen worden geblust met één batterij gascilinders. 

Ook moet u bij clean agents altijd rekening houden met overdruk in het lokaal waar de blussing plaatsvindt. Het systeem zal namelijk een flinke hoeveelheid nieuw gas bij de lucht injecteren. Dat betekent dat er overdrukluiken of overdrukroosters moeten worden geplaatst. Hoe groot die roosters moeten zijn wordt door de installateur berekend. Bij chemische gassen zoals NOVEC zijn de roosters doorgaans kleiner, omdat er minder blusgas nodig is. Maar de roosters moeten dan wel in beide richtingen openen. Want die gassen onttrekken warmte en daardoor ontstaat er eerst onderdruk en pas later overdruk.

Deze tekst werd uitgewerkt door Nordin M'Rabet. Nordin M’Rabet werkte eerder als preventieadviseur en ambtenaar noodplanning en is nu account manager bij Tyco BSP Belgium.