Een andere kijk op participatiecijfers - erfgoedparticipatie in levensloopperspectief

Op donderdag 1 oktober 2009 vond reeds voor de zesde keer de studiedag 'Vlaanderen Gepeild' plaats. Tijdens deze tweejaarlijkse studiedag stellen onderzoekers van de diverse Vlaamse universiteiten en van de Studiedienst van de Vlaamse Gemeenschap resultaten voor van studies waarvoor ze zich baseerden op de jaarlijkse Survey naar Socio-culturele veranderingen in Vlaanderen (SCV-survey). Tijdens het namiddaggedeelte werden enkele presentaties gewijd aan cultuurparticipatie in Vlaanderen. Het vernieuwende onderzoek van John Lievens (UGent) levert enkele interessante inzichten op inzake de Vlaamse erfgoedparticipatie.

In zijn bijdrage aan de studiedag poogt professor Lievens beter inzicht te krijgen in de cultuurdeelname in levensloopperspectief. Hij probeert meer bepaald het onderscheid tussen pure leeftijdseffecten (participatie hangt louter samen met de leeftijd die iemand heeft, bijvoorbeeld: naarmate leeftijd stijgt neemt de participatie af) en cohorteneffecten (participatie hangt samen met de geboortecohorte of leeftijdsgroep waartoe men behoort, bijvoorbeeld: mensen uit de oudere leeftijdsgroepen participeren meer dan deze uit de jongere leeftijdsgroepen omdat ze opgegroeid zijn in een maatschappij waar de vrijetijdscultuur nog niet zo sterk ontwikkeld was) te ontrafelen. Dit is niet zo evident omdat men hiervoor longitudinale data nodig heeft. Door de data van de SCV-survey uit verschillende jaren samen te voegen bekomt professor Lievens een dataset die dergelijke analyses mogelijk maakt.
 
Wat betreft het bezoek van musea, tentoonstellingen of galerijen en het bezoek van bezienswaardige gebouwen of monumenten liggen de resultaten in dezelfde lijn. Algemeen kunnen we stellen dat het bezoek daalt met de leeftijd. Tussen 18 en 30 jaar vindt een scherpe daling plaats, gevolgd door een stabilisatie in participatie tussen 30 en 50 jaar (ong. 60% geeft aan het afgelopen jaar op zijn minst één keer een bezoek te hebben gebracht) en tot slot weer een scherpe daling. Wanneer we echter naar de onderscheiden leeftijdsgroepen kijken, zien we dat de ogenschijnlijke stabilisatie tussen 30 en 50 jaar vooral veroorzaakt wordt doordat mensen uit de oudere cohorten, bij gelijke leeftijd, in grotere getale participeren dan deze uit de jongere cohorten. Hierdoor wordt enigszins verhuld dat ook binnen de leeftijdscohorten tussen 30 en 50 jaar de participatie een duidelijk dalend verloop kent. De systematisch lagere participatie van de jongere leeftijdsgroepen in vergelijking tot de oudere lijkt er trouwens op te wijzen dat jongere mensen, eens ze aan de positieve invloed van ouders en school onttrokken zijn, minder aansluiting vinden bij het publieke cultuurleven dan de oudere. Verder onderzoek zal nu nog moeten uitwijzen in welke mate er hieromtrent verschillen kunnen vastgesteld worden met betrekking tot geslacht, opleiding… Wordt dus zeker vervolgd.      
prisma