Leestip: Gestolen muziek

Het etiket van een Stradivarius, een van de bekendste vioolbouwers uit de geschiedenis. Sivisokole via Wikimedia Commons, CC BY-SA 4.0

Het thema ‘naziroofkunst’ is de voorbije jaren steeds meer op de agenda van de cultureel-erfgoedsector in Vlaanderen én het beleid beland. Met een nieuw boek belicht de Zweedse journalist en auteur Anders Rydell de “roof van muzikaal erfgoed door de nazi’s”.

Het verhaal van de ‘kunstroof’ door de nazi’s voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog (1933-1945) is intussen bekend, dankzij onder meer Kunst voor das Reich, het referentieboek van De Standaard-journalist Geert Sels. Met name de beeldende kunsten – en dan vooral de schilder- en beeldhouwkunst – scoorden hoog op het lijstje van de officiële Duitse kunstjagers. Sels beschrijft hun modus operandi (waarbij verhullende termen als sicherstellen een belangrijke rol speelden, zeg maar:op een veilige plek onderbrengen’) en de hoofdbestemming van veel van die geroofde werken: het geplande Führermuseum in Linz, de geboortestad van Adolf Hitler.

Opmerkelijk is dat gaandeweg ook de lesser gods in het partijapparaat volop aan het verzamelen sloegen. Ook zij verwierven allerhande vormen van beeldende kunst en pronkten ermee, als een manier om zich te onderscheiden van de rest dankzij goede smaak, kapitaal of netwerken.

La Distinction van Pierre Bourdieu avant la lettre dus. In dat boek beschrijft de Franse socioloog hoe smaak en culturele voorkeuren niet neutraal zijn, maar verband houden met sociale klasse en macht. 'Smaak’ is een manier om sociale onderscheidingen te maken, waarbij de dominante klasse haar eigen esthetische voorkeuren als de enige echte ‘goede smaak’ definieert om zich te onderscheiden van lagere klassen. Dat gebeurt via cultureel kapitaal: de kennis en waardering van kunst en cultuur, die wordt doorgegeven en geassocieerd met sociale status.

Roof, what's in a name?

Door een zorgvuldig uitgekozen schilderij cadeau te doen aan de Führer (of aan een minder hooggeplaatste nazibons) kon je makkelijk een paar sporten stijgen op de sociale ladder van het regime. Tussen twee haakjes: het begrip ‘roof’ is relatief, want veel werken werden gedwongen (en aan een bodemprijs) verkocht, of ingezet als diplomatiek smeermiddel, bijvoorbeeld om een verblijfsvergunning te krijgen. Door uitgebreid archiefonderzoek reconstrueert Sels de manier waarop en ook de wegen waarlangs die roofkunst uit België werd gesluisd, wat er met de oorspronkelijke eigenaars gebeurde, welke tussenpersonen erbij betrokken waren en welke (veelal kwalijke) gevolgen er waren voor de werken na de oorlog.

Music, maestro!

Cover Gestolen muziek, Anders Rydell. Atlas Contact, 2025


 

Gustav Mahler in 1898. Gesigneerd en met de woorden "Meinem lieben freunde und 'Wahlverwandten‘ Arnold Rosé / Wien Juni 98 Gust. Mahler“. Arnold Rosé was meer dan een halve eeuw concertmeester van de Wiener Philharmoniker en werkte in die hoedanigheid nauw samen met Mahler en Johannes Brahms. Hij was ook de vader van Alma Rosé, beiden komen in het boek aan bod.

De zeer beknopte beschrijving hierboven kan niet los gezien worden van de ideologische strijd die de nazi’s voerden. De beeldende kunsten hadden een duidelijke functie: ze moesten de zuiverheid, voorbeeldigheid en het creatieve genie van het Herrenvolk uitdrukken. Daarom werd, in schril contrast met de geprezen esthetica van het ideaal en als tegengewicht, in 1937 in München de notoire expo Entartete Kunst getoond, letterlijk: ontaarde kunst. Daar werd gepresenteerd wat niet aan het schoonheidsideaal beantwoordde of, erger nog, als ‘gedegenereerd’ of ‘entartet’ was: zo goed als het volledige modernisme (en daarmee ook alle andere -ismes) ging op de schop.

Die ideologische strijd werd ook op andere terreinen uitgevochten. Zoals de literatuur, de film en de podiumkunsten. In Gestolen muziek. De roof van muzikaal erfgoed door de nazi’s gaat de Zweedse journalist en auteur Anders Rydell dieper in op de systematische diefstal van partituren, handschriften, bibliotheken en vooral ook muziekinstrumenten, zowel in Duitsland als in de landen die het voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog bezette. Rydell heeft een zekere voorkeur voor ‘naziroofkunst’: na De plunderaars (over “de nazi-obsessie met kunst”) en De grote boekenroof (over “de zoektocht naar Europa's verdwenen bibliotheken”) is dit zijn derde boek over de rooftochten van de nazi’s.

In dit werk borstelt Rydell een breed tableau dat illustreert hoe nauwgezet en doortastend de nazi’s tewerk gingen. Het doel was daarbij ondubbelzinnig: de joodse invloeden op de Europese muziekgeschiedenis doen verdwijnen of ‘rechtzetten’, helemaal in lijn met de opvattingen van de chef-ideoloog van de NSDAP, Alfred Rosenberg. En hij gaat ook na waar Rosenberg de mosterd haalde, onder meer bij rabiate antisemieten zoals de Franse graaf, schrijver en diplomaat Arthur de Gobineau, auteur van het Essai sur l’inégalité des races uit 1850 en een vriend van de componist Richard Wagner. Die laatste haalde in datzelfde jaar ook stevig uit in zijn essay Das Judenthum in der Musik. Onder de vleugels van Rosenberg werd een ploeg musicologen aan het werk gezet om de muziekgeschiedenis te herschrijven.

Componisten van joodse origine (zoals Felix Mendelssohn, Giacomo Meyerbeer en Gustav Mahler) werden na 1933 gaandeweg uit de concertprogramma’s geweerd. Ook zo voor componisten uit Oost-Europa, zoals de Tsjech Antonín Dvořák en de hele Russische 19e-eeuwse school. Met name Herbert Gerigk, criticus en musicoloog, liep tijdens de oorlog het ideologische vuur uit zijn sloffen. En niet alleen vanachter zijn bureau, met de uitgave van het tijdschrift Die Musik waarin hij zijn ideeën en overtuigingen uiteenzette, maar ook door de coördinatie van de roof van muziekinstrumenten en -collecties door de Sonderstab Musik. Dat was een speciaal daartoe opgericht commando dat de opmars van de Duitse troepen in het kielzog volgde, op zoek naar muzikale kostbaarheden. Rydell omschrijft het, pijnlijk, als “de bevrijding van de instrumenten”. Vrij van de perfide invloed van degene in wiens handen ze ‘misbruikt’ werden.

Het verhaal wordt opgehangen aan het wedervaren van een aantal bekende en minder musici, zoals componist Darius Milhaud, pianist Arthur Rubinstein, klaveciniste Wanda Landowska, cellist Lev Aronson en de violisten Alma Rosé en Shony Braun. Over hen vernemen we hoe, wanneer en waar ze door het noodlot getroffen werden (of wanneer ze wisten te ontkomen), wat ze kwijtraakten en hoe het hen tijdens en na de oorlog verging (Alma Rosé stierf in Auschwitz). Die aanpak ‘verkleint’ dit grote en eveneens complexe verhaal naar de maat van ‘gewone’ mensen.  Aan de andere kant leert de lezer ook een waaier nazi’s kennen en de organisaties waarvoor ze werkten, zoals de reeds voornoemde Sonderstab Musik en ook de Hauptstelle Musik, een onderdeel van de machinerie die Alfred Rosenberg optuigde om het leven in Duitsland (en daarbuiten) ideologisch naar zijn ideaal te kneden.

Bijzondere aandacht gaat uit naar figuren als dirigent Wilhelm Furtwängler en componist Richard Strauss. Strauss accepteerde het aanbod om voorzitter van de Reichsmusikkammer (de overheidsorganisatie bevoegd voor alle muzikale aangelegenheden) te worden, wat hem mee in het bad trok en dus van hem de facto een belangrijke P.R.-trofee voor het regime maakte. Zijn samenwerking met de Oostenrijks-joodse schrijver Stefan Zweig voor de opera Die schweigsame Frau duwde hem uiteindelijk uit de gratie. En Furtwängler? Die bleef als chef-dirigent van de Berliner Philharmonisches Orchester de hele nazitijd op post, met als enigszins ambivalente argument dat hij, Furtwängler, “tot op zekere hoogte met de Duitse autoriteiten wel moest samenwerken om hen van daaruit te kunnen bestrijden.”

Ons oordeel?

Alma Rosé (1906–1944), gefotografeerd door Georg Fayer. Collectie ÖNB, Bildarchiv Austria, Inventarisnummer Pb 580.555-F 463. Publiek domein via Wikimedia Commons

Gestolen muziek is een vlot lezend boek, en biedt een boeiende introductie tot de thematiek. Rydell zorgt voor een aangenaam vertelritme, waarbij de verschillende verhalen netjes in elkaar worden geschoven. Zo wordt het nooit een monolithisch of zwaar geheel. Wie zich wil inlezen in de problematiek van de naziroof van muzikaal erfgoed, kan hiermee beginnen. Je moet er wel bijnemen dat Rydell zichzelf ook in het narratief schrijft, wat het boek een persoonlijke touch moet geven.

Toch heeft het boek ook een paar minpunten. Er is, om te beginnen, de anekdotische aanpak die de verschillende ‘hoofdrolspelers’ voor het voetlicht brengt. Dat is zowel een kracht als een zwakte, omdat – zoals eerder gezegd – dit het thema aanschouwelijk en bevattelijk maakt. Tegelijk gaat die aanpak ook enigszins voorbij aan het grotere plaatje. Je hebt er als lezer het raden naar over welk volume het precies gaat. Hoeveel instrumenten, muziekbibliotheken enz. zijn er precies gestolen? Zijn er daar bepaalde tendensen in? Waren sommige muziekinstrumenten bijvoorbeeld meer gegeerd dan andere? Hoeveel daarvan zijn ooit teruggekeerd naar de oorspronkelijke bezitters? Valt dat überhaupt nog te achterhalen? En hoe zat het met de juridische kant van de zaak?

En, niet onbelangrijk: de lezer wordt in het ongewisse gelaten over hoe herkomstonderzoek met instrumenten gebeurt. We gissen maar wat: vermoedelijk zijn er distinctieve morfologische kenmerken (zoals de krul, de purfling of randversiering, het f-gat, de vlampatronen op het boven- en achterblad bij strijkinstrumenten) waarmee instrumentenbouwers en -experten het ene van het andere instrument kunnen onderscheiden. Ook zo voor vernis en houtsoorten, dendrochronologie en het etiket aan de binnenkant waarmee de bouwer zijn strijkinstrumenten signeerde. Vermoedelijk geldt dat ook voor andere groepen instrumenten, zoals de koper- en houtblazers, slagwerk en tokkelinstrumenten. Ongetwijfeld is of was er ook archiefmateriaal (zoals tekeningen, bouwplannen, foto’s, en beschrijvingen) dat instrumenten beschrijft voorhanden. Dat is een manco in dit verhaal.

Ten slotte is er nog een stijlaspect. Wanneer de personages hun opwachting maken, wordt hen weleens een gedachte gegeven of een uitspraak in de mond gelegd. Die lees je dan als lezer, alsof die rechtstreeks uit een bron komt. Niet dus. We begrijpen dit vanuit een zekere narratieve methodologie, om de mensen meer kleur en persoonlijkheid en het verhaal wat meer vaart te geven. Maar je kan er ook vraagtekens over projectie en authenticiteit bij plaatsen. Of hoe fictie met non-fictie kan gekruist worden, ten bate van de storytelling.

Anders Rydell, Gestolen muziek. De roof van muzikaal erfgoed door de nazi's, Atlas Contact, september 2025, 288 p.


Beelden: Het etiket van een Stradivarius, een van de bekendste vioolbouwers uit de geschiedenis. Sivisokole via Wikimedia Commons, CC BY-SA 4.0 / De cover van Gestolen muziek, Uitgeverij Atlas Contact, 2025 / Gustav Mahler in 1898. Gesigneerd en met de woorden "Meinem lieben freunde und 'Wahlverwandten' Arnold Rosé / Wien Juni 98 Gust. Mahler". Arnold Rosé was meer dan een halve eeuw concertmeester van de Wiener Philharmoniker en werkte in die hoedanigheid nauw samen met Mahler en Johannes Brahms. Hij was ook de vader van Alma Rosé, beiden komen in het boek aan bod. 'Fair use' via de Mahler Foundation. / Alma Rosé (1906–1944), gefotografeerd door Georg Fayer. Collectie ÖNB, Bildarchiv Austria, Inventarisnummer Pb 580.555-F 463. Publiek domein via Wikimedia Commons

Roel Daenen
Tweede Wereldoorlog
muzikaal erfgoed