Leestip: Gestolen muziek
Het thema ‘naziroofkunst’ is de voorbije jaren steeds meer op de agenda van de cultureel-erfgoedsector in Vlaanderen én het beleid beland. Met een nieuw boek belicht de Zweedse journalist en auteur Anders Rydell de “roof van muzikaal erfgoed door de nazi’s”.
Het verhaal van de ‘kunstroof’ door de nazi’s voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog (1933-1945) is intussen bekend, dankzij onder meer Kunst voor das Reich, het referentieboek van De Standaard-journalist Geert Sels. Met name de beeldende kunsten – en dan vooral de schilder- en beeldhouwkunst – scoorden hoog op het lijstje van de officiële Duitse kunstjagers. Sels beschrijft hun modus operandi (waarbij verhullende termen als sicherstellen een belangrijke rol speelden, zeg maar: ‘op een veilige plek onderbrengen’) en de hoofdbestemming van veel van die geroofde werken: het geplande Führermuseum in Linz, de geboortestad van Adolf Hitler.
Opmerkelijk is dat gaandeweg ook de lesser gods in het partijapparaat volop aan het verzamelen sloegen. Ook zij verwierven allerhande vormen van beeldende kunst en pronkten ermee, als een manier om zich te onderscheiden van de rest dankzij goede smaak, kapitaal of netwerken.
La Distinction van Pierre Bourdieu avant la lettre dus. In dat boek beschrijft de Franse socioloog hoe smaak en culturele voorkeuren niet neutraal zijn, maar verband houden met sociale klasse en macht. 'Smaak’ is een manier om sociale onderscheidingen te maken, waarbij de dominante klasse haar eigen esthetische voorkeuren als de enige echte ‘goede smaak’ definieert om zich te onderscheiden van lagere klassen. Dat gebeurt via cultureel kapitaal: de kennis en waardering van kunst en cultuur, die wordt doorgegeven en geassocieerd met sociale status.
Roof, what's in a name?
Door een zorgvuldig uitgekozen schilderij cadeau te doen aan de Führer (of aan een minder hooggeplaatste nazibons) kon je makkelijk een paar sporten stijgen op de sociale ladder van het regime. Tussen twee haakjes: het begrip ‘roof’ is relatief, want veel werken werden gedwongen (en aan een bodemprijs) verkocht, of ingezet als diplomatiek smeermiddel, bijvoorbeeld om een verblijfsvergunning te krijgen. Door uitgebreid archiefonderzoek reconstrueert Sels de manier waarop en ook de wegen waarlangs die roofkunst uit België werd gesluisd, wat er met de oorspronkelijke eigenaars gebeurde, welke tussenpersonen erbij betrokken waren en welke (veelal kwalijke) gevolgen er waren voor de werken na de oorlog.
Music, maestro!
Het verhaal wordt opgehangen aan het wedervaren van een aantal bekende en minder musici, zoals componist Darius Milhaud, pianist Arthur Rubinstein, klaveciniste Wanda Landowska, cellist Lev Aronson en de violisten Alma Rosé en Shony Braun. Over hen vernemen we hoe, wanneer en waar ze door het noodlot getroffen werden (of wanneer ze wisten te ontkomen), wat ze kwijtraakten en hoe het hen tijdens en na de oorlog verging (Alma Rosé stierf in Auschwitz). Die aanpak ‘verkleint’ dit grote en eveneens complexe verhaal naar de maat van ‘gewone’ mensen. Aan de andere kant leert de lezer ook een waaier nazi’s kennen en de organisaties waarvoor ze werkten, zoals de reeds voornoemde Sonderstab Musik en ook de Hauptstelle Musik, een onderdeel van de machinerie die Alfred Rosenberg optuigde om het leven in Duitsland (en daarbuiten) ideologisch naar zijn ideaal te kneden.
Bijzondere aandacht gaat uit naar figuren als dirigent Wilhelm Furtwängler en componist Richard Strauss. Strauss accepteerde het aanbod om voorzitter van de Reichsmusikkammer (de overheidsorganisatie bevoegd voor alle muzikale aangelegenheden) te worden, wat hem mee in het bad trok en dus van hem de facto een belangrijke P.R.-trofee voor het regime maakte. Zijn samenwerking met de Oostenrijks-joodse schrijver Stefan Zweig voor de opera Die schweigsame Frau duwde hem uiteindelijk uit de gratie. En Furtwängler? Die bleef als chef-dirigent van de Berliner Philharmonisches Orchester de hele nazitijd op post, met als enigszins ambivalente argument dat hij, Furtwängler, “tot op zekere hoogte met de Duitse autoriteiten wel moest samenwerken om hen van daaruit te kunnen bestrijden.”
Ons oordeel?
En, niet onbelangrijk: de lezer wordt in het ongewisse gelaten over hoe herkomstonderzoek met instrumenten gebeurt. We gissen maar wat: vermoedelijk zijn er distinctieve morfologische kenmerken (zoals de krul, de purfling of randversiering, het f-gat, de vlampatronen op het boven- en achterblad bij strijkinstrumenten) waarmee instrumentenbouwers en -experten het ene van het andere instrument kunnen onderscheiden. Ook zo voor vernis en houtsoorten, dendrochronologie en het etiket aan de binnenkant waarmee de bouwer zijn strijkinstrumenten signeerde. Vermoedelijk geldt dat ook voor andere groepen instrumenten, zoals de koper- en houtblazers, slagwerk en tokkelinstrumenten. Ongetwijfeld is of was er ook archiefmateriaal (zoals tekeningen, bouwplannen, foto’s, en beschrijvingen) dat instrumenten beschrijft voorhanden. Dat is een manco in dit verhaal.
Ten slotte is er nog een stijlaspect. Wanneer de personages hun opwachting maken, wordt hen weleens een gedachte gegeven of een uitspraak in de mond gelegd. Die lees je dan als lezer, alsof die rechtstreeks uit een bron komt. Niet dus. We begrijpen dit vanuit een zekere narratieve methodologie, om de mensen meer kleur en persoonlijkheid en het verhaal wat meer vaart te geven. Maar je kan er ook vraagtekens over projectie en authenticiteit bij plaatsen. Of hoe fictie met non-fictie kan gekruist worden, ten bate van de storytelling.
Anders Rydell, Gestolen muziek. De roof van muzikaal erfgoed door de nazi's, Atlas Contact, september 2025, 288 p.
Beelden: Het etiket van een Stradivarius, een van de bekendste vioolbouwers uit de geschiedenis. Sivisokole via Wikimedia Commons, CC BY-SA 4.0 / De cover van Gestolen muziek, Uitgeverij Atlas Contact, 2025 / Gustav Mahler in 1898. Gesigneerd en met de woorden "Meinem lieben freunde und 'Wahlverwandten' Arnold Rosé / Wien Juni 98 Gust. Mahler". Arnold Rosé was meer dan een halve eeuw concertmeester van de Wiener Philharmoniker en werkte in die hoedanigheid nauw samen met Mahler en Johannes Brahms. Hij was ook de vader van Alma Rosé, beiden komen in het boek aan bod. 'Fair use' via de Mahler Foundation. / Alma Rosé (1906–1944), gefotografeerd door Georg Fayer. Collectie ÖNB, Bildarchiv Austria, Inventarisnummer Pb 580.555-F 463. Publiek domein via Wikimedia Commons

