Zijn musea nog wel van deze tijd?

Voorbeeld van een frenologische schedel. Foto: Laurent Arroues via Pixabay 

Zijn musea oubollig? Een stoutmoedige vraag van de Universiteit van Vlaanderen, die ik natuurlijk moest weerleggen. En dan nog het liefst op een laagdrempelige en toegankelijke manier. Ik ging de uitdaging aan met een opinie in Knack en een video. Met dank aan Museum dr. Guislain in Gent voor de gastvrijheid! 

Opinie

Zijn musea nog wel van deze tijd? Het is een vraag die soms gesteld wordt. En terecht, zeker, want ze houdt musea (en de mensen die die musea maken) in zekere zin scherp. Aan de basis van die vraag kunnen allerlei oorzaken liggen. Een grenzeloos vertrouwen in de mogelijkheden van techniek bijvoorbeeld (“Waarom zou ik mijn luie zetel nog uit moeten als ik álles online kan bekijken?”). Of een resem vooroordelen, die doorgaans een variatie zijn op het thema dat musea 'oubollig' zijn, 'veel geld aan de gemeenschap (en de bezoeker) kosten' en dus een suffe boel zijn. Of nog, en iets genuanceerder: een gebrek aan kennis over wat een museum is, of zou kúnnen zijn.

Om op deze vraag te antwoorden, moeten we musea eens grondig onder de loep nemen. 

Wonder- en kunstkamers

Om te beginnen neem ik u graag mee naar de 16e en de 17e eeuw: in die periode ontstonden de voorlopers van onze musea. Aanvankelijk waren dat private studiekamers; bibliotheken zeg maar, waar geleerden uren zaten te lezen en met gelijken in alle rust konden discussiëren. Die noviteit sloeg aan bij rijke families die dit soort kamers ook inrichtten, als een prestigieuze toonruimte. Een visitekaartje met een intellectueel randje. Algauw werden deze studiekamers verder verfraaid met allerlei voorwerpen; curiositeiten uit de natuur en ook van culturen uit verre oorden. Nog iets later volgden schilderijen en beeldhouwwerken. Plekken als deze ging men kunstkamers noemen, of, poëtischer, Wunderkammers. Wonderkamers dus – een verwijzing naar de verwondering die ze opriepen. Men kwam tot de vaststelling dat je ook veel kon leren door te kijken naar afbeeldingen en voorwerpen, en dus niet alleen met woorden en teksten. Etymologisch verwijst het woord ‘museum’ trouwens naar Μουσεῖον, mouseion, oud-Grieks dat zoveel betekent als ‘plaats van de muzen’. De muzen voedden de verbeelding en zorgden voor inspiratie.

In de verlichting

Het geloof in de (exacte) wetenschap zat vanaf de renaissance in de lift. Humanisten uit die periode waren de wegbereiders voor wat we de verlichting zijn gaan noemen. Een metafoor die het verschil met de zogenaamde ‘duisternis’ uit de voorgaande periode moest onderstrepen. Met name in de 18e eeuw begonnen de wetenschappelijke disciplines zoals we ze vandaag kennen zich steeds sneller en overtuigender te ontwikkelen. De westerse wereld raakte stap voor stap onttoverd. Vanaf dan werd steeds meer naar de mens gekeken als een denkend wezen, dat vooral wordt geleid door de ratio, met andere woorden: door het verstand. Cogito ergo sum: ik denk, dus ik ben, stelde René Descartes. Wetenschappers wilden de wereld begrijpen en verklaren, op een rationele, geordende en systematische manier. Het is precies in deze sfeer dat ook de moderne musea zich ontwikkelden.

Typisch voor musea is dat wat er wordt getoond, onderbouwd en gestoeld is op wetenschappelijke kennis en inzichten. En die wetenschap achter musea zorgt voor het ‘gezag’ dat musea (naast een doorgaans opvallende, monumentale en spectaculaire architectuur) ook vandaag nog uitstralen. Als iets in een museum staat, gaat men er meestal van uit dat het de moeite is om te zien. Dat verklaart ook wanneer er een probleem is met de echtheid van een bepaald werk of collectie, dit breed uitgesmeerd wordt in de media. Denk maar aan de Toporovsky-affaire, of aan het lot van meestervervalser Giuliano Ruffini. Vervalsers slagen erin om het museum om de tuin te leiden, ondanks al hun kennis en expertise.

Maar dat is niet alles. Wat je ‘op zaal’ ziet in het museum is het topje van de ijsberg. Achter de schermen gonst het van de activiteit. Het fundament (en ook de historische oorsprong) van musea is en blijft onderzoek. Vandaag vormen kennis en onderzoek nog altijd het hart, of eerder de hersenen, van musea. Maar we beseffen dat wetenschappers niet altijd neutraal of objectief zijn, laat staan dat ze de waarheid in pacht hebben. Het schoolvoorbeeld van het misbruik van ‘wetenschappelijke kennis’ is de tentoonstelling Der Ewige Jude, een blockbuster die in 1937 in het Deutsches Museum in München te zien was. Daar probeerden de nazi’s het publiek te overtuigen hoe gevaarlijk en sluw ‘de jood’ was. De voorbeelden van de ‘foute’ inzet van (pseudo)wetenschappelijke inzichten in musea zijn legio.

Wie zit aan de knoppen? 

Het is een confronterende vaststelling. We hechten (terecht!) een groot geloof aan de rationele wetenschap en aan musea die op basis daarvan verhalen vertellen. Maar minstens zo belangrijk is om goed te beseffen dat zowel wetenschap als musea kinderen van hun tijd zijn.

Precies omdat ze (zeker in het verleden) gemaakt en bestuurd werden door een welbepaalde groep mensen, die we gerust als ‘de elite’ mogen omschrijven. Het wereldbeeld dat gepresenteerd werd in die musea was bijgevolg opgetrokken volgens de waarden, normen en opvattingen van die elite waarvan ook de toenmalige wetenschappers deel uitmaakten. Zij bepaalden – letterlijk – welke kunst, erfgoed en geschiedenissen belangrijk waren en welke niet. Wat ‘normaal’ en ‘mooi’ was en wat niet. Wie ‘beschaafd’ was en wie niet. Je kan je bijvoorbeeld (en terecht) afvragen waarom musea zo weinig werk van vrouwen of kunstenaars van kleur hebben? Dat heeft alles te maken met de selecties die die maatschappelijke elite ooit maakte. En draai of keer het zoals je wil: die elite bestond uit machtige, rijke en witte mannen.

Denken én voelen: poëtische kennis

Aimé Césaire, een Martinikaans-Franse schrijver en intellectueel analyseerde dit vlijmscherp in zijn boek Over het Kolonialisme in de jaren 1950. Hij bekritiseerde de westerse, rationele blik op wetenschappelijke kennis, die geobsedeerd was door het ‘objectiveren’ en ‘kwantificeren’. Een wetenschappelijke methode die gebruikt werd om op basis van (dode) cijfers aan te tonen hoe de economie en de industrie konden floreren in Europa en de voormalige kolonies. Wat die wetenschap ‘vergat’ in kaart te brengen, waren het menselijk leed en de desastreuze exploitatie van mens en natuur in diezelfde gebieden. Hij pleitte er dan voor om ook ‘poëtische kennis’ in te brengen. Daarmee bedoelde hij dus de aandacht die al het louter rationele overstijgt. Aandacht dus voor emoties, gevoelens, trauma’s, schoonheid, taal, kunst en cultuur …

Een museum is mensenwerk

Vandaag zijn musea meer dan ooit publieke instellingen, die van en voor iedereen moeten zijn. Dat wordt van ze verwacht, ook al omdat ze in grote mate gefinancierd worden door de gemeenschap. Bovendien zijn ze door hun intrinsiek wetenschappelijke opdracht nog steeds gezaghebbende instellingen. Maar tegelijkertijd – en dat maakt ze zo boeiend en eigentijds – stellen musea en andere erfgoedorganisaties zeer veel vragen aan en over zichzelf, hun werking en hun maatschappelijke betekenis. Én over de invulling van die wetenschappelijke opdracht. We zien immers een sterke verschuiving naar de mensen achter het erfgoed, en ook in onderzoek.

In een museum dat bij de tijd is, is onderzoek naar collecties, geschiedenissen, verhalen belangrijker dan ooit. De aandacht voor de vele perspectieven die tot dusver onderbelicht bleven neemt toe.

Bovendien houdt het museum de vinger aan de pols en wil het weten wat er leeft in de samenleving. In plaats van te pretenderen alwetend te zijn, stelt het zich bescheiden op en onderzoekt het welke ervaringen, emoties en gedachten erfgoed oproept. 

Kortom, een bijdetijds museum vat zowel het denken als het voelen in zijn werking. Ik denk dat Césaire dat graag zou hebben gezien. Natuurlijk is dat best een pittige opdracht die veel flexibiliteit, menskracht én middelen vraagt. Doorgaans hebben organisaties die niet. Niettemin – en als kinderen van hun tijd – zetten ze de tering naar de nering en gaan heel veel erfgoedorganisaties die uitdaging écht wel aan. Hoe moeilijk en uitdagend ook.


Bron: Knack 
Foto: Laurent Arroues via Pixabay 

Olga Van Oost